Op 13 november jongstleden publiceerde journalist en politicoloog Roemer van Oordt op de website Republiek Allochtonië een artikel met daarin een aantal argumenten tegen het nieuwe wetsvoorstel waarmee de overheid informeel islamitisch onderwijs wil bestrijden. Zijn argumenten zijn hieronder uiteengezet en kunnen dienen als inspiratie bij het invullen van de internetconsultatie over deze wet.
Meer info over de consultatie en het belang van het invullen ervan, vind je hier!
Argumentatie tegen Toezicht op het informeel onderwijs
1. Op grond van de huidige wetgeving is het al mogelijk voor onder meer de politie en de burgemeester om in te grijpen bij informele onderwijsinstellingen. Strafvervolging kan plaatvinden. Bijvoorbeeld als het gaat om (bewezen) antidemocratische, anti-integratieve of antirechtsstatelijke scholing.
2. Docenten van informele onderwijsinstellingen hebben vrijheid van meningsuiting.
3. Het wetsvoorstel wordt algemeen ingestoken, maar richt zich in de praktijk op islamitisch informeel onderwijs en is gezien bewezen signalen niet proportioneel.
4. Het beperken van informeel onderwijs zoals verwoord in de voorgestelde wet raakt aan en is moeilijk verenigbaar met relevante nationale en internationale grondrechten die onlosmakelijk onderdeel zijn van de democratische rechtsstaat, zoals de vrijheid van en het recht op onderwijs, vrijheid van vereniging en de vrijheid van godsdienst.
5. Op informele scholing zijn de huidige onderwijswetten niet van toepassing, De Inspectie is daarom niet bevoegd toezicht te houden. De minister wil informeel onderwijs laten vallen onder de reikwijdte van artikel 23 Grondwet, zodat ook dat soort onderwijs kan worden onderworpen aan toezicht. Artikel 23 lid 2 Grondwet is echter alleen van toepassing op leerplichtig onderwijs (openbaar, bijzonder of in samenwerkingsscholen) binnen het publiek bestel, waarvan geen sprake is bij informeel onderwijs.
6. Het wetsvoorstel druist in tegen de Scheiding van Kerk en Staat, waarin is vastgelegd dat de staat niet treedt in de interne organisatie van kerkgenootschappen en – voor zover van belang – de inhoud van belijdenissen en godsdienstonderwijs.
7. Er wordt niet verwezen naar artikel 6 Grondwet (vrijheid van godsdienst en levensovertuiging) omdat er hier is gekozen om op Europees recht (artikel 9 EVRM; vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst) in te gaan, met als argumentatie dat de rechter formele wetgeving wel kan toetsen aan het Europese recht en niet aan de Grondwet (zie artikel 120 van de Grondwet). De idee achter artikel 120 Grondwet is nu juist dat de wetgever en niet de rechter – het best in staat is om een wet(svoorstel) te toetsen aan de Grondwet.
8. Het vorige kabinet heeft de ambitie uitgesproken de constitutionele toets te zullen versterken. Daar past geen willekeurig gebruik uit rechtsbronnen bij. Daar komt bij dat de bescherming niet altijd dezelfde is. Zo kent artikel 8 Grondwet, de verenigingsvrijheid, anders dan artikel 11 EVRM, maar één legitiem beperkingsdoel: de openbare orde.
9. De voorgestelde binnentreedbevoegdheid voor de inspectie in kerken op grond van art. 5:20 jo. 5:34 Algemene Wet Bestuursrecht is in tegenspraak met tot tekst en ratio van artikel 12 Grondwet en de Algemene wet op het binnentreden, waarin kerken zijn uitgesloten van binnentreden met uitzondering van ontdekking op heterdaad.
10. Bescherming van grondrechten moet in een democratische rechtsstaat ruim worden opgevat, in plaats van beperkt. Dat rijmt op geen enkele manier niet met het onder signaalgericht overheidstoezicht stellen van infomeel (religieus) onderwijs.
Ga hier naar naar internetconsultatie!
Lees hier het volledige artikel van Roemer van Oordt.